Jan Stavenuiter oudste van de Stedendwingers

Dit artikel schreef ik in het Noordhollands Dagblad van 21 januari 1963.

Jan Stavenuiter oudste van de StedendwingersJan Stavenuiter, de vierenveertigjarige Andijker, zit in zijn woonkamer. Zijn rechterbeen rust op een stoel. Hij vertelt. Hij praat, hij verhaalt urenlang van de Elfstedentocht, van het ijs, van het klunen, van ontberingen, vermoeienissen, maar vooral van het vallen, opstaan en weer vallen. “Al voor Sneek was ik al zeker tien keer tegen de vlakte gegaan. Mijn rechterbeen deed pijn. Ik kon moeilijk verder. Mijn linkerschaats was verbogen. Voor mij uit flitste de kopgroep. Pech ontnam mij de aansluiting. Ik móest doorgaan. Mijn verzorgers hadden een nieuwe linkerschaats klaar. Ik stopte niet. Aan dat kromme ijzer was ik al gewend geraakt. En ik wilde voor geen goud mijn tempo verliezen.“ Jan Stavenuiter versaagde niet. Iedereeen heeft het in de uitslag kunnen lezen. De zeventiende plaats was de beloning voor deze sterke Westfriese sportman die de oudste was van de 57 stedendwingers. De “veteraan” uit Andijk heeft geïmponeerd, maar mét hem Jan Slagter (16e) uit Hoogkarspel, Siem Hopman Egmond (19e), Jan Dekker Bovenkarspel (23e), Joop Laan Zwaagdijk (43e), Piet Oud, Lutjebroek (52e), Tjeerd Zwaan, Venhuizen (56e) en Cor Meester Ursem (57e).
De sterke Noordhollandse mannen hebben ons verteld van hun ervaringen, ook van hun voorbereidingen voor deze monstertocht. Zij onderstreepten, dat de toerrijders uit Noord-Holland het danig hebben ‘versierd’. Inderdaad, ook in deze categorie kwam Noord-Holland voortreffelijk uit de bus.


“Gewoon een kwestie van steeds doorgaan”
De huiskamer van Jan Stavenuiter is vol. Andijker supporters vragen hem steeds meer te vertellen van zijn belevenissen, van zijn ervaringen. “Het is voornamelijk aan mijn voorbereiding te danken dat ik het zover heb geschopt. Het hele jaar door heb ik in de ploeg van Jan Dekker uit Grootebroek getraind. Van november af ben ik elke week een keer naar de Jaap Edenbaan gegaan, dus ik kwam wel goed beslagen ten ijs.” Hij wijst even naar zijn rechterbeen. “Vóór Sneek had ik al een bloeduitstorting en een lichte kneuzing maar je stapt toch niet zomaar van het ijs?”. Ervaring had Jan Stavenuiter niet veel toen hij vrijdag aan de wedstrijd begon die hij nu een ‘moordenaarstocht’ noemt. In 1956 kwam hij als eerste aan van de deelnemers aan de toertocht. Voordien had hij nog nimmer de elf Friese steden per schaats bezocht. 
“Als ik die verwondingen niet had opgelopen was ik zeker bij de kopgroep gekomen.” Jan Stavenuiter zegt het spijtig, maar hij heeft het later toch niet zo slecht getroffen toen hij in een groep Jan Slagter uit Hoogkarspel ontmoette. “We hebben er toen flink aan getrokken. Om de beurt deden we kop en zo sleurden we het hele stel naar Leeuwarden.”

De Andijker ’veteraan’  verzucht: “Het was een vreselijke tocht. Al na ongeveer tien kilometer zag ik jongens met bloedende koppen die schreeuwden om EHBO. Overal langs de baan lagen kledingstukken. Iedereen gooide alles weg wat hij overbodig achtte. Het was zwaar. Wie moreel niet honderd procent was kwam er niet. Je moest doorgaan. Rusten was er niet bij. Af en toe zat je ‘dood’ maar we bleven vechten.”

Strijdlust
Deze mentaliteit van altijd maar door te blijven strijden troffen we aan bij al die Westfriese jongens die de elf Friese steden bedwongen. Het beste voorbeeld van strijdlust gaven wel Tjeerd Zwaan uit Venhuizen en Cor Meester uit Ursem. Enkele seconden voordat de finish  voor de wedstrijdrijders werd gesloten, kwamen zij de Grote Wielen op rijden. Zij wisten dat het laat was. Zij waren bang over tijd te zijn. De moeilijkheden die ’t laatste deel van het traject nog opleverde, het steeds slechter wordende ijs, de stuifsneeuw die zij in steeds grotere hoeveelheden ontmoetten, zij overwonnen alles. Vooral voor hen was de eindstreep de verlossing uit een bar lijden, uit een slopende tocht die zwaarder werd door de angst dat zij toch nog te laat zouden zijn.

Geen extra training
Die vrees heeft de 28-jarige Jan Slagter uit Hoogkarspel niet gekend. Hij zat al voor Staveren bij de tweede groep en kon zich dus toen een van de favorieten noemen. Door een val raakte hij wat achter. “Ik besloot te wachten op Tjeerd Zwaan, maar die ging niet zo best en toen heb ik me maar bij een paar anderen gevoegd. Het ijs was ontzettend slecht, maar verder liep het allemaal vanzelf. Van Franeker af zijn we met zes man, onder wie Jan Stavenuiter, verder gegaan. Het gaf ons moed toen we hoorden dat we bij de eerste zestig waren, en toen we later vernamen dat we ons onder de eerste dertig bevonden, kregen we nog meer steun. We hebben elkaar tijdens die laatste barre tientallen kilometers wel geholpen. Als er een viel, bleef de rest wachten. Binnen een uur na Paping kwamen we binnen.”
Bijzonder getraind heeft Jan Slagter niet. Hij werkt op het land en doet daar de nodige hardheid op. “Verder rook ik rustig elke dag m’n zware sjekkies en toen er ijs kwam heb ik me door aan een paar tochten deel te nemen voorbereid.”

Drama 
Het verhaal van de sterke Slagter wordt door de Lutjebroeker Piet Oud bevestigd. “Jan traint inderdaad niet. Ik behoor zelf tot de trainingsploeg van Jan Dekker”. Piet, die vierentwintig is,vertelt niet zo bijzonder veel van de ontberingen. Hij verhaalt wel van de pech van de Enkhuizer Gosse van der Veen die lange tijd tot de kopgroep behoorde, maar die door een kromme schaats terugviel. Hij herstelde zijn schaats en heeft toen een tijdje met Piet Oud verder gereden. Toen de schaats van Gosse later weer krom boog, heeft hij moeten opgeven.

Inhaalrace
Het drama van Gosse van der Veen dat in sobere bewoordingen door de rustige Piet Oud wordt verteld, lijkt niet op het verhaal dat Jan Dekker (25) uit Bovenkarspel ons deed.
Evenals Piet Oud en Jan Slagter had hij nooit eerder de Elfstedentocht gereden.  “Met de moeilijkheden viel het nogal mee. Ik kwam vrij fris binnen. Als je een slecht stuk tegenkomt en je valt een paar keer ga je gewoon verder.  Natuurlijk moet je wel geluk hebben, want een kapotte schaats kan zelfs de sterksten uitschakelen.”
Door zijn onervarenheid was Jan Dekker wel sterk in het nadeel. Hij ging als een van de laatsten in Leeuwarden van start en heeft toen niets anders gedaan dan de honderden die voor hem waren inhalen. “Het was lopen, schaatsen, weer lopen en proberen op de soms smalle stukjes langs de anderen te komen.” Dekker is een serieus sportman. Hij is lid van de Streker Atletiekvereniging en van de Wielerclub West-Frisia uit Enkhuizen.

“Moordenaarstocht”
“Een moordenaarstocht”. Deze woorden van Jan Stavenuiter herhaalde de 26-jarige tuinder Joop Laan uit Zwaagdijk, die ook pas voor de eerste maal de Elfstedentocht reed. Hij had zich goed voorbereid. Het werk op het land noemde hij de beste training. In gezelschap van drie Zwaagdijkers die de toertocht reden, was hij naar Leeuwarden getogen. Evenals Jan Dekker heeft hij van de Elfstedentocht voor het grootste deel een solo-rit gemaakt.  “Af en toe reed ik weleens met iemand mee, maar als die dan te langzaam ging, toog ik alleen verder. Pas na aankomst bemerkte ik een poos samen te hebben gereden met Cees Meester uit Ursem.”

Hoe zwaar het was? Ïk zal kort zijn. Vijf à zes kilometer voor de finish zag ik een man zitten met het hoofd in verband. Hij bloedde erg. Het was een zielig gezicht. Ik ben doorgereden. Zo’n tocht maakt je bikkelhard.”