Ab Hoogland, een moeilijk leven

In het artikel 'De zeventigers van de zevende klas van 1948' beschrijf ik op mijn website in het kort hoe het elk van de leerlingen van 1948 tot 2006 is vergaan. Lange persoonlijke verhalen pasten niet in dat artikel, maar wat Ab Hoogland schreef is zo opvallend en tekenend voor de jaren na 1948 dat ik zijn complete verhaal alsnog op de website zet. Hier en daar heb ik het qua taal en stijl wat aangepast.

Ab Hoogland
het volledige verhaal van een leven na 1948

Mijn levensloop na de school is begonnen op het land. De laatste maanden in de klas zat ik al in het manchesterpak (werkpak). Ik had er dan ook echt zin in om geld te verdienen en bij de grote mensen te horen. Ik kwam er al gauw achter dat het leven op het land ook niet alles was. Je maakte lange dagen, je had altijd met het weer te maken, kou, regen en soms was je alleen in die grote polder. Mijn eerste baas was Piet Dudink - zoon van boer Hein - die een stuk land had tegen Andijk aan. Daar ging ik meestal op de fiets naar toe, aan wal lag dan een schuit waarmee ik naar het land kon varen.
Het fietspad naar Andijk was slecht, een paar planken diende als bruggetje over de sloten. Als het had geregend waren die natte planken gevaarlijk voor een fietser. Zonder gereedschap ging het nog wel, maar over het algemeen was ik zo zwaar beladen dat ik de baas zei dat ik niet met een vrachtauto was. En dan vond hij het goed dat ik minder gereedschap mee nam. Ik was dan ook nog maar een broekie die pas dertien jaar was geworden.
Op een dag moest ik weer eens op de fiets naar het land. Ik wist dat er geen schuit van de baas lag, want die had hij al eerder weggehaald. "O, pak maar een schuit die daar nog ligt."  Maar dat heb ik geweten.
Ik stapte in de schuit waarvan ik natuurlijk wist dat die van een andere tuinder was.  Amper was ik aan het werk of ik hoorde geschreeuw vanaf de Andijker weg. Twee grote kerels van de familie Neefjes uit Grootebroek stonden er zo te schelden, dat ik wel zeven kleuren scheet. Gebukt onder de scheldpartij bracht ik de schuit terug en de twee heren naar hun land. Ik mocht niet alsnog met de schuit naar 'ons land' , waardoor ik de hele dag bij hen moest blijven. En dat was geen pretje. Ik neem aan dat mijn baas er van geleerd heeft.

Vier bazen in zeven jaar

Ik heb zeven jaar op het land gewerkt, bij in totaal vier bazen. Een van hen was Loutje Borst, die achter zijn schuur nog een stkje land had waar hij wortels teelde. De tijd van oogsten was aangebroken en Lou vroeg mij of ik een kistje wortels wilde hebben en daar zei ik geen nee op. Zaterdag bleek hij van mijn loon de prijs van de wortels te hebben afgetrokken. De liefde voor die baas was toen gauw over. Na een jaar had ik het bij Loutje bekeken.
Mijn meest bijzondere baas was Jan  Kamper. Ik kwam bij Jan toen zijn vader Jaap net was overleden. Jan nam het bedrijf over en ik werd zijn knecht. Jan was vrijgezel en genoot van het leven. Daar heb ik van mee geprofiteerd. Veel stappen met de nodige hoeveelheid alcohol. 's Morgens was Jan daardoor meestal niet erg fit. Het kwam dan ook wel voor dat ik Jan in de vroege morgen aantrof op zolder, met de benen uit het luik. Het eerste  wat hij dan zei was "ik voel me niet zo lekker, we moesten maar rustig gaan fietsen. " Zo kwamen we een keer al om tien uur aan in Hoorn. Jan wist dat er in Hoogkarspel kermis was en daar belandden we 's middags in een café. In die tijd werd er met kermis altijd gebiljart om gelag (borrels). Ik was in die tijd een tamelijk goede biljarter, dus mocht ik mee bieden tegen een andere biljarter. Jan zou het gelag betalen, als ik verloor. Soms werd wel om tien borrels gespeeld. De winnaar kreeg vijf borrels, de verliezer ook, maar hij moest ze alle tien betalen. Als we naar huis gingen voelden we zware benen, het fietsen ging moeilijker maar we kwamen toch zonder kleerscheuren in Bovenkarspel.
In de wintermaanden ging Jan elke ochtend naar de kerk. Hij vroeg mij intussen een bijtje te hakken in het ijs. Maar waar dat voor nodig was, weet ik niet meer. Daarna mocht ik naar huis voor een vrije dag. Het was voor mij een prachtige tijd die echter maar twee jaar duurde. Jan ging failliet en moest zelf een baas zoeken. Eigenlijk was dat jammer, want hij had een mooi klein bedrijfje.

Het Westland

Goede herinneringen heb ik ook aan het voetballen bij KGB. Ik begon er als keeper bij de pupillen en klom op naar het eerste elftal. Het was een mooie en spannende tijd. Mijn broer Coen was mijn grootste concurrent. Hij werd de keeper van het tweede elftal.
Op mijn twintigste vertrok ik naar het Westland om in de kassen te werken. Ik heb het twee jaar volgehouden. Het was er voor mij veel te warm. Daar kwam bij dat ik ruzie kreeg met m'n baas wat helemaal uit de hand liep. Zo zelfs dat we geen woord meer tegen elkaar spraken. In het kosthuis vertelde ik daar over aan de medekostgangers.  Mijn opmerking dat het wel gepast zou zijn  om het woord 'stilte' op de deur van de kas te zetten, was niet aan dovemansoren gezegd.  Ze gingen 's avonds met een pot verf op stap en toen ik 's morgens naar de schuur ging zag ik al van ver met grote letters het woord 'stilte' op de deur staan. Het was de druppel die de emmer deed overlopen. Ik kon vertrekken en werd werkloos.
Aangezien ik veel in het café kwam en altijd snel door m'n geld heen was, moest ik op zoek naar een andere werkgever.  In het café kwam ik op een avond in gespfrek met een oudere man die op zoek bleek te zijn naar iemand  die hem kon helpen in zijn tuindersbedrijf en z'n kolenhandel. Na enkele weken in de tomaten te hebben gewerkt werd ik overgeplaatst naar de kolenhandel. De tomaten zag ik bijna niet meer.
We moesten in die tijd kolen brengen naar klanten in Wassenaar die gebruik maakten van de lagere zomerprijzen. Het was niet bepaald een pretje als je bij een temeratuur van 25 graden vijf hoog zakken steenkool moest sjouwen. Met al dat kolengruis in mijn gezicht verrbrandde ik bijna levend. De douche bracht nauwelijks redding. Ik had er wel dagen onder kunnen blijven staan, zonder dat ik er echt van opknapte.
Het ergste was dat ik thuis niet had verteld dat ik ruzie had gehad met m'n erste baas en dat ik nu in de kolen werkte. Eens in de veertien dagen ging ik naar huis, moeder zag mijn zwarte ogen en wilde weten  hoe ik daar aan gekomen was. Ik vertelde de smoes dat ik stikstof had gestrooid tegen het onkruid.  Moeder nam het aarzelend aan. Ik heb dat verhaaltje maar een paar maanden vol kunnen houden. Bij de kolenbaas heb ik maar een jaar gewerkt.
En toen kwam voor mij het werk in de kassenbouw. Ik heb in die branche drie bazen gehad,naar mijn volle tevredenheid. Het werk beviel me goed, ik was altijd op karwei. We gingen met vier man kassen overeind zetten, dat klikte altijd goed. In die tijd heb ik ook nog electrisch lassen geleerd. Na verloop van tijd kreeg ik de leiding over het ploegje.  Dat ging voortreffelijk. Het hebben van leiding betekende niet dat ik geen handje hielp als dat nodig was. Ik heb er veel van geleerd, waar ik thuis nog altijd profijt van heb, bijvoorbeeld door thuis allerlei noodzakeljke klusjes te doen, waardoor ik nog geld bespaarde ook. Voor de kassenbouw gingen we soms ook naar Duitsland en Frankrijk. Voor het eerst de grens over. Ik wist niet wat me overkwam. Het geld dat ik verdiende mocht ik  voor mezelf houden. Ik leefde dan ook als god in Frankrijk.

De kosthuizen die ik gehad heb waren niet geweldig. Het eerste kosthuis was in Monster bij een oud stelletje.  De man werkte in de keuken van een militair tehuis. Als ik na m'n werk ging eten kwam hij altijd bij me zitten en vertelde iedere dag hetzelfde verhaal. Ik baalde tenslotte  dan ook als een stekker. Het nadeel was dat ik er de enige kostganger was, waardoor ik voor de rest weinig aanspraak had. Omdat het moeilijk was een ander kosthuis te vinden ben ik er toch anderhalf jaar gebleven. Ik heb in totaal vier kosthuizen gehad. Als mik zou vertellen wat ik daar allemaal heb beleefd wordt het een gebed zonder eind.

Verkering

In die tijd leerde ik Els kennen, nog altijd mijn vrouw. Het was een moeilijke tijd, want in het Westland was het normaal dat een tuindersdochter, wat Els is, trouwde met de zoon van een tuinder. Maar helaas kwam ik uit een arbeidersgezin. Bovendien was ik zeker niet een van de braafsten. Veel van mijn vrije tijd bracht ik door  in het café, waar ik graag een potje biljartte en soms teveel dronk.  In de kosthuizen was het immers ook niet alles. De verkering was snel uit. Omdat we gek op elkaar waren bleven we elkaar geregeld ontmoeten. En tenslotte won de aanhouder. Na een paar jaar kregen  we toestemming om te trouwen. Haar ouders zagen wel in dat ze het toch niet tegen konden houden.
Ik had al wel tegen Els gezegd dat ik  terug wilde naar West-Friesland als we getrouwd waren. In het begin aarzelde ze, maar toch kwam voor mij het verlossende woord. Na elf jaar arbeid in het Westland trouwden we op 25 augustus 1967 in Delft. Na het geslaagde bruiloftsfeest stapten Els en ik in de grote bus waar mijn familie mee naar de bruiloft was gekomen. Op Oranje Nassaulaan 43 tilde ik Els over de drempel. We hebben twee dochters en een zoon. Sandra, de oudste, woont in Spanje, ze heeft een dochter en een zoon. Ron, ons tweede kind, woont in Grootebroek en heeft twee dochters. En dochter  José heeft twee zoons en woont in Hauwert.  Allen hebben een goede gezondheid. We ervaren het als een weelde. We hebben niks te klagen.

Fabriek

Ik ben gaan werken  bij Draka in Enkhuizen, fabrikant van plasticbuizen. Ik heb er 23 jaar gewerkt in drie- en vierploegendienst. In de drieploegendienst was je elk weekeind vrij, in de vier ploegendienst moest je de meeste weekeinden werken. In het begin had ik er geen moeite mee, maar toen de kinderen groter werden, werd het steeds moeilijker. Ik ben begonnen als menger, later was ik walswerker. Je brengt het mengsel op temperatuur en via de walsen krijgt het de gewenste dikte. Het mengsel wordt in een koker gerold en na 50, 100 of 500 meter wordt de koker afgesneden en in dozen verpakt. Door mijn minder goed wordende gezondheid kon ik dit werk tenslotte niet meer aan. Ik vroeg om ander werk, werd controleur met de afspraak daar een cursus voor te volgen. De cursus is er nooit gekomen met als gevolg dat ik eigenlijk te weinig wist van de kwaliteit van het product. Als mij daar vragen over werden gesteld moest ik het antwoord schuldig blijven. De functie werd me steeds zwaarder, na een paar jaar werd ik dan ook overspannen en vier jaar later belandde ik in de wao. In die tijd ben ik vanuit mezelf naar het Riagg gegaan, ik werd er goed begeleid waardoor ik het leven weer aan kon.

Ik was pas 53 toen ik eigenlijk te vroeg, en na veertig jaar arbeid, met werken moest stoppen. Daar had ik het in het begin wel moeilijk mee, ik voelde me te jong. Ik ben een cursus Engels gaan volgen, ik deed m'n best maar kon het niet vatten. Zo'n beste leerling was ik nou ook weer niet. Medecursisten die ik later tegenkwam hebben het ook moelijk gehad, ook zij spraken nog geen Engels.  Ik ben ook lid geworden van een biljartclub waar ik mensen aantrof van 65 tot 85 jaar.
In het jaar waarin ik moest ophouden met werken werd ik getroffen door een hartinfarct. In het Onze Lieve Vrouwe ziekenhuis in Amsterdam ben ik gedotterd. Na nog een paar kleine infarctjes moest ik in het AMC worden geopereerd, ik kreeg vier omleidingen en daar ben ik behoorlijk van opgeknapt. Een volgende tegenvaller was dat ik suikerpatient bleek te zijn en ook nog gewrichtsontstekingen kreeg.

Gelukkig kon ik positief blijven denken. In de periode van lichamelijke tegenvallers hebben we een stacaravan gekocht, waar we vijf jaar plezier van hebben gehad.  Daarna een toercaravan waarmee we in Spanje overwinteren. Eerst naar dochter Sandra en tot begin mei op een camping in Peniscola.

Na een periode in een vakantiehuis in Putten (Gld.) wonen Ab en Els nu in een bejaardenwoning in Grootebroek. De beide in Spanje wonende kleinkinderen zijn er in de schoolvakantie kind aan huis en spreken even vloeiend Nederlands als Spaans.

Ab is 19 juni 2016 overleden.