Tuberculose trof ook De Streek zwaar

Dit artikel schreef ik in het in april 2003 verschenen jaarboek van de historische vereniging Oud Stede Broec.

Proefschrift Lutjebroekse huisarts Bram van der Reep van 1959

Tuberculose (tbc) was in de vorige eeuw een ziekte die veel slachtoffers maakte. De ongrijpbare tuberkelbacterie nestelde zich in de longen en kon daar een ontsteking veroorzaken die nauwelijks te bestrijden was. Zo volledig mogelijke rust moest herstel brengen. Veel patiënten mochten thuis ‘kuren'', bij voorbeeld in een naast de woning staand huisje, met een bed, stoel en tafel, dat met de deuren wijd open gedraaid kon worden, afhankelijk van zon, weer en wind. Rust, licht en frisse lucht moesten redding brengen. Anderen gingen naar een ziekenhuis, weer anderen naar een sanatorium. Ook De Streek werd zwaar door tuberculose getroffen. Bram van der Reep, twintig jaar huisarts in Lutjebroek, promoveerde op 10 april 1959 aan de Katholieke Universiteit van Nijmegen op het proefschrift ‘Tuberculose in een plattelandspraktijk''

Van der Reep, geboren in Leiden, nam in de Tweede Wereldoorlog een praktijk over in Hoogkarspel. Later kocht hij er een praktijk bij in de gemeente Grootebroek. Hij vestigde zich op het adres P.J. Jongstraat 15 in Lutjebroek. Zijn patiënten woonden in Grootebroek, Lutjebroek, Hoogkarspel, Westwoud en Zwaagdijk-oost. Hij bezocht ze aanvankelijk op de fiets. Dat was vooral in de oorlogsjaren zonder straatverlichting en met huizen waar op bevel van de bezetters geen licht uit mocht schijnen, vaak hachelijk. Later huurde hij een motorfiets van Huesmann uit Wervershoof, daarna een auto van slager Paauw uit Hoorn, voordat hij zelf een auto kocht. Van der Reep werd in 1965 geneesheer-directeur van het Groot Ziekengasthuis in Den Bosch. Hij kan zijn verhaal niet zelf meer vertellen. Hij overleed in 2000 op 81-jarige leeftijd.

Boodschappenhuis
Zijn vrouw, wonend in Vught, heeft goede herinneringen aan de twintig jaar dat haar man de ‘halve Streek'' onder zijn hoede had. "Hij moest natuurlijk dikwijls naar Zwaagdijk-oost. Daar had hij een zogenaamd boodschappenhuis. De mensen brachten er de lege flesjes voor herhalingsrecepten. Ik kende precies zijn route en als ik hem dringend nodig had, belde ik het boodschappenhuis, uiteraard een vertrouwd adres, met de vraag of mijn man er al geweest was. Zij gingen hem dan tegemoet of achterna en zo kon ik hem bereiken. Maar al in september 1948 werd m''n man opgeroepen voor militaire dienst in Nederlands-Indië. Het vaderland riep. En hij moest gehoorzamen, ondanks zijn drukke huisartsenpraktijk en een gezin met al vier kinderen. We kregen een waarnemer, maar die was al weer gauw vertrokken. Met een volgende, inwonend bij ons, boterde het ook niet erg, en pas de derde was geweldig. Toen mijn man na twee jaar weer thuis kwam, moest ik erg aan hem en hij aan het niet-militaire leven wennen. Op latere leeftijd, vooral toen hij fysiek minder sterk was, heeft hij nog erg geleden onder zijn ervaringen in wat nu Indonesië heet."

Van oudsher
Van der Reep was direct erg onder de indruk van de mate waarin in zijn praktijk tuberculose voorkwam. In de inleiding van het proefschrift schrijft hij: ‘In mijn tegenwoordige praktijk is tuberculose van oudsher een veel voorkomende ziekte. De sterfte door tuberculose was in het verleden hoog. Van de bejaarden kan men het relaas vernemen, hoe hun gezinsleden door de tuberculose ten grave werden gevoerd. Ook mijn archief bevat veel dramatische ziektegeschiedenissen. De dood schijnt in vroeger jaren in zekere zin de beste tuberculose-bestrijder te zijn geweest.'' De dokter werkte in de Streek in een periode waarin van het nu gebruikelijke comfort niet of nauwelijks sprake was. De mensen woonden met vaak velen in kleine, vaak gebrekkige huizen, met te weing lichtinval en zonder douche of bad.

In de bedstee
Het proefschrift vertelt daar veel over, op basis van de nationale woningtelling van 1957. Ofschoon ook de cijfers van de gemeente Hoogkarspel worden genoemd, beperk ik mij tot die van Grootebroek. De gemeente telde toen 1011 woningen en had 5237 inwoners. Van die 1011 huizen waren er 127 met ernstige gebreken en daarvan waren er 19 onbewoonbaar verklaard. In bijna 10 procent van de huizen hadden de bewoners te weinig ruimte. In 90 procent ontbrak een badgelegenheid. Bij 24 procent van de huizen stond de wc buitenshuis. Bijna 23 procent van de gezinnen maakte nog gebruik van een bedstee, en daar sliep bijna 10 procent van de bevolking in. In 9,6 procent van de gezinnen sliepen meisjes en jongens van zes jaar en ouder in hetzelfde vertrek, meestal was dat de zolder. Vrijwel alle huizen hadden water en electriciteit. Het telefoonnet Bovenkarspel-Grootebroek telde 478 aansluitingen. En in de gemeente Grootebroek woonden de eigenaren van 48 personenauto''s en 29 vrachtwagens. Het was in die tijd inde sloten soms drukker met motorschuiten dan op de weg met auto''s.

Privacy
Maar de rust van die tijd werd in veel gezinnen wreed verstoord door de tuberculose. Van der Reep begon zijn onderzoek op 1 januari 1956. Hij kreeg veel steun van Jac. Broersen, amtenaar op de gemeentesecretarie van Grootebroek, die hem hielp aan de juiste namen, geboortedata en adressen van de personen in zijn praktijk Regels over bescherming van privacy bestonden toen nog niet. Die mensen, ongeveer 900 in getal, kregen een formulier thuisbezorgd, waarop ze alle informatie over de samenstelling van het gezin, alle gegevens over ziek en zeer van het gezin en ook van ouders en voorouders kwijt konden. Slechts twee formulieren kwamen niet terug. Die bleken te behoren aan alleenstaande mannen. Zij werden voor het verdere onderzoek buiten beschouwing gelaten. Van der Reep antwoordde de mensen met een briefkaart waarin hij voor een meer gedetailleerd persoonlijk onderzoek het huisbezoek aankondigde van wijkzuster Felicitas. Zij kreeg er van moeder-overste een half jaar vrij voor.

Sanatorium
In de periode van 1946 tot 1956 deden zich in de praktijk van Van der Reep 243 nieuwe gevallen van actieve tuberculose voor. Van vóór 1946 waren al 157 tuberculoselijders bekend. In het onderzoek werden dus 400 patiënten betrokken. Van de 400 waren er, om enkele opmerkelijke cijfers te noemen, op 1 januari 1956 131 gehuwd met kinderen, 14 kloosterzuster, 8 weduwe met kinderen en 37 schoolgaande kinderen. In gezinsverband woonden 360 van de 400 patiënten. De anderen woonden op kamers, al of niet als student, of waren in militaire dienst. Die 360 behoorden tot 258 gezinnen. Er waren veertien gezinnen met drie patiënten, vijf met vijf en drie met zes. Van de 400 kwamen er 172 in een sanatorium terecht, zoals Heliomare Wijk aan Zee, Dekkerswald Nijmegen en Mariaoord Rosmalen. Velen lagen er maandenlang, sommigen jaren. Bezoek van familie kregen ze zelden. Eens per maand reed een bus van Kuip uit Wognum naar Rosmalen en Nijmegen. Zo''n rit kon alleen op zondag, want op de andere dagen moest gewerkt worden. Katholieken waren verplicht elke zondag naar de kerk te gaan. Het verhaal gaat nu dat de mensen zo vroeg vertrokken dat ze ''s ochtends om zeven uur in de St. Nicolaaskerk in Amsterdam de mis konden bijwonen. De nu 67-jarige Kees Kuip ging als jochie vaak mee met de bus van z''n vader, maar van het misbezoek kan hij zich niets herinneren.

Arbeidsongeschikt
Je was een gelukkig mens als je binnen een jaar al het sanatorium de rug kon toekeren. Dan was je genezen en kon je je gewone leven voortzetten. Maar sommigen verbleven er heel lang. Drie lagen er vijf jaar, een bleef er zes jaar. In totaal hebben 348 patiënten samen 8151 maanden van hun leven wegens behandeling voor tuberculose niet normaal kunnen werken. Dat is per patiënt 23,4 maanden, dus bijna twee jaar arbeidsongeschikt. En dan te bedenken dat de Wet op de Arbeidsongeschiktheid dateert van 1966. De mensen moesten het in die tijd doen met de Ziektewet die maar gedurende 52 weken een uitkering opleverde. De toch al emotioneel getroffen gezinnen hadden het dus ook financieel zwaar te verduren.Van de 400 patiënten waren er op1 januari 1956 26 overleden en 15 nog in behandeling. Maar wie hersteld was, kon lang niet altijd weer op volle toeren aan de slag. Slechts 78,8 procent was helemaal de oude. De anderen hielden lichte tot zware mankementen over aan hun ziekte.

Aanwijzingen
Maar hoe kon je ontdekken dat je mogelijk tuberculose had? Van der Reep geeft aan welke aanwijzingen er zijn: klachten over vermoeidheid (ik ben zo loof), gewichtverlies, verminderde eetlust, verhoogde lichaamstemperatuur, nachtzweet, hardnekkige verkoudheid, pijn in de zij, pijn in de gewrichten, spierpijn, hoesten en slijm opgeven. Maar hoe kan het dat de tuberculosebacterie bij de een wel aansloeg en bij de ander niet? Daar geeft de dokter geen antwoord op. Nader onderzoek heeft niet aan het licht gebracht dat leefomstandigheden en minder goed voedsel mede oorzaak van het ontstaan van tuberculose zijn. Om voor dat verdere onderzoek een basis te hebben, heeft Van der Reep bij 249 kinderen onderzocht hoe bij hen thuis het eetgedrag was. Minder dan de helft van de gezinnen had eens per week vlees of vis bij de warme maaltijd. Groente was maar voor twee procent dagelijkse kost. Zes procent had zes keer per week groente en 32 procent vier keer. In vijftien procent van de gezinnen werd de groente voor twee dagen tegelijk bereid, dus de tweede keer opgewarmd. Pap was favoriet (95 procent elke dag), zij het bijna altijd hetzelfde: brij, karnemelksepap of pudding. Bonen en erwten stonden bij zestig procent twee keer in de week op tafel. In vier procent van de gezinnen werd op zaterdag en maandag alleen brood gegeten. En fruit? Zelden. "Af en toe een appel", klonk het soms.

Het onderzoek bevestigde de overtuiging bij Van der Reep dat veel aan voorlichting moest worden gedaan. Uiteraard over tuberculose, maar ook over leef- en eetgewoonten. Daarom trok hij er vele avonden op uit om bij alle mogelijke verenigingen te vertellen hoe de mensen het gezondst door het leven konden gaan. Mevrouw Van der Reep: "Dan kwam hij laat thuis en ging toch nog een tijdje door met zijn proefschrift."